1.1.11

Gedichten

KUNSTROUTE 2011


Hieronder kunt u een aantal gedichten die in de vorige kunstroute te vinden waren nog even nalezen.

De wonderbox

Dat eten leven is, ik wist het wel
maar zo-even proefde ik het wonder
na de spruitjes en de biefstuk
in een eenvoudige slok water.

Ik voelde heel bewust
de gongslag van mijn hart
en vond het borrelen in mijn buik
als tromgeroffel klinken.

En ineens kan ik je zien en horen
mijn armen om je heen slaan
en met je delen dat alles
zo lekker en zo mooi is.

Gedicht: Frank Norbert Rieter
Beeld: Frank Biemans (glassculptuur)





L’amour se répète

Hij had met zoveel liefde gekookt
dat ik amper durfde te proeven,
hij vroeg nog zoet of ik het niet beliefde.
Ik schudde van nee of ja, dat het dat niet was,
had een brok in mijn keel en kreeg niets weg,
dorst niets te zeggen, niet te kwetsen
en reageerde uiteindelijk onvermijdelijk:
– zoals altijd –
aangebrand, en dus was hij weer van de kook.
Ik pakte mijn jas en tas en goede voornemens.
Hij at er vast met lange tanden nog wel drie dagen van.

Gedicht: Frank Norbert Rieter
Beeld: Frank Biemans (glassculptuur)



Flessenpost

Stel: Je Drinkt. Op moderne wijze - geen drankorgel
waar zelfs muziek geen spel geen naald geen oog
meer tussen krijgt.

Kurk op fles, zonder titel. De geest verdomt
te zeggen ik ben eruit, de stop is op
de maten vol de kurk is droog en kurk is duur

bewerkelijk want boom wordt wand wordt stop op fles in zee
die alles wegebt, van je wegdrijft, gedreven zoals alleen
de moed der lozen.

Je bent een stevig drinker op een vlot. Een orgel van naam “Oh Lief,
Speel leven denk Bach..” Hier. Neem een goedgevulde Mozartkogel.
Zo wil je niet gevonden worden. Zó ga je niet

kapot.

Gedicht: Natascha Struijker Boudier
Beeld: Hanneke van Broekhoven (schilderij)



Breekbrood

De stem lag al uitgesteld op een tafel
voor twee. Gereserveerd schoof ‘t stel
aan en kneedde de servetten tot elke
mogelijke instant origamimetafoor
voor zwijgspelletjes
Geef het volk brood en tapenade en
het zal gezegend zijn; daar was hier
geen sprake van.
Er was hoe dan ook geen sprake,
eigenlijk al zo lang zo veel niet
niet wel niet welles nietes
welletjes

kon je nog maar verliefde vliegtuigjes
vouwen tussen de tafelmanieren

Breek het brood
Beneem de adem

Gedicht: Natascha Struijker Boudier
Beeld: Diederik Grootjans (schilderij)



Recept voor het bereiden van een oma

Neem een lege zondagmiddag
liefst eentje uit de herfst.
Verdeel haar in dikke plakken
en leg ze als koeken op een schaaltje.

Voeg daarbij het zuchten van de hond,
een krantenpagina die wordt omgeslagen,
durf om een aller- allerlaatste koekje te vragen.

Herinner de geur van zondagsoep
probeer haar beslist niet na te maken.

Kruip dan bij de kachel.

Doe je ogen dicht.

Wacht op een geluid
uit de keuken
of de kamer naast je.

Dat moet welhaast
je oma zijn.

Gedicht: Jaap Robben
Beeld: Els Jacobs (foto's)



Vegetatiecarnivoor

Takkerig staakt je
gruwelijk corpus:
organisch geraamte.

Begerig je gulzig
gapen, gesperde
kaken die
zo niet kunnen heten
om te eten
als een dier.

Gedicht: Jan Maurits Schouten
Beeld: Hanneke van Broekhoven (sculptuur)



Bij zaad

Jij, levende onder miljarden
staat hier en kijkt naar mij
terwijl je ademt, bloedpompt,
je cellen zich vernieuwen
en je onophoudelijk voedsel
verbrandt.

Miljarden, triljarden plantjes
verscholen in de koude grond,
ontsproten,
worstelden zich naar het licht
vochten voor leven
werden wreed
geplukt, gerooid,
gemalen, gekookt
En jij at ze op

Jij, levende onder miljarden
staat hier en kijkt
naar mij, ik in jou
intiem kiemend.

Gedicht: Jan Maurits Schouten
Beeld: Ingrid Geerdink (tekeningen)



Veganisch

Je bent er niet om te leven;
je leeft
Je bent er niet om te eten
je eet en wordt gegeten
Je leeft niet om te sterven
je gaat dood.

Een rinkelend, tintelend, trildingetje
breekt van energie
spat uiteen in vormen, kleuren
buigt zich naar buiten
krult uit, strekt en rekt zich
maakt zich majustueus manifest.
voor de zeis.

Wij, levend en wel,
eten en weten
bereiken en kijken niet echt
zijn wezens die levens nemen
tot diner.

Gedicht: Jan Maurits Schouten
Beeld: Els Jacobs en Ingrid Geerdink (object)



De wil is vrij

Oh, God van Groenten
tot Uwe Rauwheid richt ik mijn
puntig gevork, buigend gelepel.

Levend water zij met U,
bubbelend, maar met mate.

Keer af, oh suikersatan.
Ik verketter uw verraderlijke vetten,
uw koolzwarte koolhydraten,
schuilend in het onschuldigst voedsel,
uw vrije radicalen, die verpesters
uw carcinogenen, uw cholesterol
sluipmoordenaars van het
ingewand.

Vezelrijk Hemelrijk, tot
Uw schraalhanserij te mogen komen
in matigheid en soberte
is het streven van al ons supermarktbezoek.
Maar zondig zijn wij, geworpenen.


Zoetzure Zoon
een visser waart Gij en visolie
kome over ons.
Want U bent de
Zaligheid, de
Heerlijkheid
de Allersmakelijkheid.

Welbekome!

Gedicht: Jan Maurits Schouten
Beeld: Hanneke van Broekhoven (object)



Oersoep

Hier, in dit hoekje tussen de sterren
In deze vestzak van zomaar een stad,
leven wij, eten wij, drinken wij en hebben wij lief.
Hier of ergens anders, dat maakt niemand iets uit,
behalve ons zelf.

Waar eten plicht is: een leegte die moet gevuld
is kunst een volte: een overstromen en willen delen,
in het licht willen treden
van wie wij zijn,
en dát wij zijn:
hier op precies dit ene plekje,
in deze straat op dit moment,
tussen triljarden plekjes, tussen myriaden van momenten;
Precies hier.

Eten, drinken, dichten, kunst
eten moet,
drinken moet.
Dichten zonder drinken gaat.
Eten door dichten vergeten bestaat.
Kunst zonder eten bestaat niet.
Eten van kunst gaat niet,
of soms.

Broodkruimels zijn we, voor de vogels
druppels wijn, gemorst in het zand
Kruimels en druppels die zichzelf zien vallen
tuimelen in oersoep, verdrinken in getijdepap,
verslikken in valse brokken.

Eten, drinken, dichten, kunst
maken moet
zeggen moet
We koken ons op als melk
de lange tanden gewet.
We scheppen ons melk en honing,
zolang de maaltijd duurt.

Gedicht: Jan Maurits Schouten (voorgelezen bij de opening)


Honing

Ik eet een boterham met honing
buiten in de zon.
Dat is het lekkerste, het zoetste,
het liefste wat ik doe.
Behalve nu.
Drie bijen zoemen rond mijn oor.
Ik zwaai en mep en roep naar hen:
‘Blijf af! Dat is mijn boterham.’
Maar de bijen gonzen nijdig door.
Ze hebben gelijk:
We moeten delen.
De honing is van hen.
Ik snij de boterham in tweeën,
neem mijn helft
en ren.

Gedicht: Linda Vogelesang
Beeld: Femmie den Ouden (schilderij)



Koffie

Het is weer zaterdag.
Langzaam pruttelt kleurloos water
tot donkerzwart
en kringelt
de geur van gezellig
door het huis.
Elke week probeer ik een slok
maar zelfs met veel suiker en melk
ben ik telkens
net nog niet volwassen.

Gedicht: Linda Vogelesang
Beeld: Femmie den Ouden (schilderij)



Vincents vrouwen

Als hun stramme ruggen
bukken naar de klei
en hun knuisten
graaien naar de zetmeelknollen
terwijl de zeelucht
langs hun benen blaast,
waait door hun hoofden
de geur van cipressen
waarin cicaden zingen
in een woeste sterrennacht.

Als na het rooien het schrobben
na het schrobben het schillen
na het schillen het koken
de pan dampend op tafel staat
en weer een dag
en weldra ook mans maag gevuld,
vullen hun dromen zich
met danszalen vol ruisende rokken
en in de verte het gele café.

In een vorig of een volgend leven
willen ze met Vincent mee.

Gedicht: Linda Vogelesang
Beeld: Marlous Arnold (object)